De grondsoorten die we het meest aantreffen zijn:
– zand
– klei en leem
– veen
Wanneer spreken we nu van welk grondtype?
De mate waarin de korrel grof of meer fijn is bepaalt de grondsoort.
Klei heeft een fijne korrelstructuur en zandgrond een grove korrelstructuur. Daarom blijft het water op kleigrond ook veel langer liggen. Door de dichte korrelstructuur kan het water maar moeilijk wegzakken. Maar het voordeel is dat voedingsstoffen zoals stikstof ook niet snel wegspoelen.
Dat in tegenstelling tot zandgrond. Na een fikse regenbui zijn de plassen snel verdwenen, maar voedingstoffen zoals stikstof en kalium worden ook sneller weggespoeld. Zandgrond bevat toch al minder kalk, dus het is zaak om met name het kalkgehalte goed in de gaten te houden.
Het kalkgehalte zelf kun je testen en verder is het zaak om de zandgrond een betere structuur te geven. Dat kan door de tuin ieder jaar met stalmest of compost te bemesten. Uiteindelijk ontstaat een betere grondstructuur.
Zandgrond droogt dus snel en warmt bovendien ook snel op. Dat betekent dat u in het voorjaar sneller aan de slag kunt.
In tegenstelling tot zandgrond heeft de klei-en leemgrond juist een heel dichte structuur. Dat wordt met name duidelijk tijdens het spitten, dat gaat veel zwaarder. Voedingsstoffen worden goed vastgehouden, maar waterplassen blijven langer liggen. Door compost of zand te op te brengen verbeterd de structuur.
Klei- en leemgrond geeft een hogere opbrengst dan zandgrond. Daarom zie je met name dat koolsoorten, die veel voedingsstoffen vragen, op kleigrond worden verbouwd.
Veengrond bezit veel humus, veen bestaat feitelijk uit vergane plantenresten en kan verder het vocht goed vasthouden. Ook bevat veengrond, door de basis van vergane plantenresten, veel voedingstoffen en is de grond goed te bewerken.
Zuivere veengronden zijn met name in het westen en oosten van Drente te vinden.